Het enige bericht in de krant was de overlijdendsadvertentie: Jan van Waveren. Eén van de belangrijkste mensen uit de geschiedenis van de Nederlandse kamermuziek.
Ik leerde hem kennen toen ik mijn doctoraalscriptie schreef over de totstandkoming van een advies van de Raad voor de Kunst. De Raad zocht een stok om de hond te slaan die Nederlands Impresariaat heette. Daar wilde ik het mijne van weten. Ik belde en vroeg of ik eens mocht komen praten. Dat mocht.
Ik trof Jan temidden van louter vrouwelijke medewerkers. In zijn handen een fax bestemd voor het Ministerie van OCW. Van zijn oorspronkelijke plan, de fax met behulp van plakband op vrijdagavond non-stop door het apparaat te laten gaan zodat de ambtenaren op maandagochtend kilometers thermisch papier in het kantoor zouden aantreffen, had hij tot zijn spijt af moeten zien. Iemand had hem verteld dat dit tot oververhitting van de fax zou kunnen leiden. Zelfs brand zou kunnen veroorzaken. Dat wilde hij nou ook weer niet op zijn geweten hebben. Maar hier zullen ze ook niet blij mee zijn sprak Jan en liet me de boodschap lezen vol verzuchtingen over het gebrek aan logica achter de laatste maatregelen.
De relatie tussen het ministerie, de Raad, dat wat het veld heet en het NI was een ingewikkelde. Jarenlang heeft de Raad geprobeerd de invloed van het NI te beperken. Dat dat niet lukte kwam door Jan. Door zijn onorthodoxe manier van besturen en reageren, door zijn vasthoudendheid én door het succes van zijn beleid, dat hij aantoonde in cijfers, een unicum in de kunstwereld.
Zijn beleid, stimuleren van de vraag in plaats van het aanbod, bleek een gouden greep en zette talloze verenigingen, kerken en schouwburgen er toe aan concerten te organiseren. Daar profiteert iedereen van, zei Jan. Te commercieel, concurrentievervalsend, oneerlijk, zeiden de anderen. Uiteindelijk hebben zij gewonnen. Het NI is verdwenen. Net zoals de meeste kamermuziekverenigingen en de door hen georganiseerde concerten.
Toen ik Jan mijn scriptie opstuurde belde hij mij diezelfde avond nog op. Uit mijn onderzoek was o.a. gebleken dat de Raad moest toegeven dat het NI zo slecht nog niet was. Jan feliciteerde mij en zei dat ik welkom was om op het NI te komen werken. Maar dat wilde ik niet. Ik wilde concerten geven.
Jaren later kwam ik hem nog eens tegen op de trap bij de KAM. Hij was zichtbaar verheugd om me te zien en vroeg of ik nog steeds mijn leven aan het vergooien was.