
‘Who is that’ waren de eerste woorden die ik haar hoorde uitspreken. ‘That’ was ik, die zojuist de leskamer was binnengelopen waar haar les nog bezig was terwijl die van mij al een tijdje geleden had moeten beginnen.
Ze was één meter zestig hoog, had dik, lang, zwart krullend haar en kwam overduidelijk uit Amerika (wat niet het geval bleek en waarmee ik haar ontzettend beledigde). Haar les liep ontzettend uit zodat mijn les naar de volgende dag werd verplaatst en ik bij mijn leraar moest blijven logeren omdat ik anders weer drie uur heen én terug met de trein zou moeten reizen. Laura, de beste vriendin van de vrouw van onze leraar, bleef ook logeren en samen vertrokken we -na haar les- naar zijn huis.
In de U-Bahn sprak ze over John Williams alsof ze met hem op school had gezeten en over Andres Segovia alsof hij haar opa was. Toen ik wist te melden dat ik Paco de Lucia wel eens uit een limousine had zien stappen zei ze ‘Oh yes, Paco always asks for a limo’.
Later kwam ze in Amsterdam wonen en werden we vriendinnen. Want behalve onmogelijk, neurotisch en zich van geen kwaad bewust als een tank over mensen heen walsend, bleek ze ook ontzettend lief en toen ik aan iets geopereerd moest worden omdat de dokter dacht dat er iets ernstigs was (wat godzijdank niet zo was) speelde ze haar sterkste troef: ze maakte me aan het lachen.
Want als er iets is dat ze goed kan, is het dat. Ze speelt fantastisch gitaar en geeft over de hele wereld concerten maar als ze morgen haar gitaar in de wilgen hangt zal ik er niet te lang om treuren, zolang ze dan maar wel blijft doen waar ze geniaal in is: grappig zijn.
Morgen geeft ze een concert in de kleine zaal. Het zal ongetwijfeld heel goed zijn. Maar u begrijpt, ik hoop dat ze een grapje maakt.